We spreken Noordbarger Jans Kuper (1952), gepensioneerd apotheker, op een warme septemberavond. Aanleiding tot dit gesprek was een foto in het Dagblad van het Noorden waarop Jans, samen met zijn vliegmaatje bij hun toestel, de Lambada, te zien is tijdens een ‘fly-in’ op vliegveld Eelde.
“Ik heb eigenlijk twee hobby’s: zweefvliegen bij de Aeroclub Salland en motorvliegen bij Vliegclub Westerwolde. In mijn hbs-tijd ben ik begonnen met zweefvliegen. Een klasgenoot zweefvliegde en dat wilde ik ook. Ik wilde voor het eerst zonder ouders op vakantie en deed mee aan een kamp van twee weken op het zweefvliegveld in Hoogeveen.
Het mooie van zweefvliegen is de stilte in de lucht. Zweefvliegen is vooral ook met een team bezig zijn op het vliegveld: kabels aanhaken aan startende vliegtuigen, vleugels horizontaal houden en meer. Zweefvliegtuigen hebben anders dan motorvliegtuigen maar één wiel. Als de zweefvlieger voor de start gaat zitten in het toestel houdt de tiploper de vleugel aan de tip vast en vervolgens wordt de kabel gespannen. In Nederland wordt 80 à 90 % met een lier gestart omdat dit veel goedkoper is dan een sleepstart met een motorvliegtuig.
Zweefvliegen is een heel sociaal gebeuren. Anders dan bij het motorvliegen werk je met een team om elkaar in de lucht te helpen. Naast een tiploper en een lierman heb je nog iemand die lichtsignalen geeft aan de lierman die wel op een kilometer afstand kan zitten. Als het vliegtuig gereed is om op te stijgen krijgt de lierman een knipperend licht te zien en kan de kabel strak getrokken worden. Als de kabel strak staat gaat het knipperlicht over in een constant licht en kan de lierman vol gas geven zodat het vliegtuig omhoog gelierd word. Tijdschrijver en degene die het licht geeft naar de lier zijn dezelfde persoon. Hij bedient dus het licht en houdt de starts bij.
In een minuut zit je dan op 400 of 500 meter. Bij mooi weer verwarmt de zon de aarde en krijg je warme opstijgende lucht: thermiek. De thermiek zorgt ervoor dat je in de lucht blijft. Als er geen thermiek is ga je in 5 à 10 minuten naar beneden. Speciale weersites informeren je over thermiekkansen. Bij een thermiekbel ga je omhoog en je probeert in die bel cirkels te draaien. Je stijgt tot aan de basis van de wolk, waar het vocht in de lucht condenseert en aldus een wolk (cumulus of in de volksmond een bloemkoolwolk) vormt. Je stijgt dus in een thermiekbel onder een bloemkoolwolk omhoog en als je de basis van de wolk bereikt hebt, steek je door naar de volgende thermiekbel. De afstand naar een volgende wolk die je kunt overbruggen hangt samen met het glijvermogen van het toestel. Er zijn nu toestellen met een glijgetal van 1 op 50, d.w.z. dat zij op een hoogte van 1 km 50 km ver kunnen vliegen voordat ze de grond raken. Zweefvliegen is een fascinerende sport, vliegen zonder motor is bijzonder rustgevend. Je hoort alleen maar het suizen van de wind en hebt een fantastisch uitzicht op de aarde, je voelt je net een vogel. En het is steeds een gevecht tegen de weerselementen om boven te blijven.
Met mooi weer kun je soms wel 1.000 km ver vliegen. Wij vliegen vaak een driehoek, bijv. Ommen-Venlo-Oerlinghausen-Ommen. Dat is 600 km en duurt zo’n zes uur. Broodjes en drinken gaan dan mee. Plassen doen mannen in plaszakjes, vrouwen gebruiken wel luiers. Er zijn eenzitters en tweezitters. Bij zweefvliegen geef ik les in een tweezitter.
In 1969 ben ik in Hoogeveen begonnen met vliegen tot 1991. Vanwege tijdgebrek, we hadden een gezin met kleine kinderen en ik had eigen zaak, ben ik gestopt in Hoogeveen. Daarna ben ik met een motorzweefvliegtuig, een ultralight, begonnen in Stadskanaal. Eenmaal op hoogte zet je de motor uit en kun je zweven. Ondanks het feit dat ik het op Stadskanaal erg naar mijn zin had miste ik toch het echte zweefvliegen en ben ik daarom op Terlet een paar dagen per jaar gaan vliegen om mijn ervaring bij te houden. Toen de kinderen het huis uitgingen ben ik op Terlet meer gaan vliegen en heb daar de instructeursopleiding gevolgd. In 2012 ben ik na het faillissement van de zweefvliegschool op Terlet gaan vliegen bij de Aeroclub Salland.
Als pensionado kan ik mijn tijd zelf indelen en probeer ik in de zomer één dag in de week te zweefvliegen en één dag te motorvliegen in Stadskanaal met mijn eigen toestel, de Lambada. Dat is een motorzwever waarmee je kunt zweven als je de motor uitzet. Vanzelfsprekend heb je dan goed weer nodig, veelal valt vanwege het slechte weer de helft van de dagen uit. Vliegen lijkt een dure sport en is dat in zekere zin ook wel. In Stadskanaal vliegen we echter met microlight vliegtuigen die we zelf mogen onderhouden, wat enorm in de kosten scheelt. Bij zweefvliegen kunnen we ook zelf het onderhoud doen en vallen de kosten dus ook mee. Per saldo kost een jaar zweefvliegen minder dan een jaar golven.
We vlogen eens in Aosta in de Alpen, dat is beroemd vanwege de hoogtes van 5 à 10 kilometer die je daar kunt halen. Daar heb je het verschijnsel van hellingstijgwinden waarboven zogenaamde golfwinden ontstaan. Je vliegt tegen de wind in en dan recht omhoog. Ik heb daar een paar keer gevlogen en ging boven 7.000 meter. Op die hoogte dreigt zuurstoftekort, je moet dan dus zuurstof meehebben. De temperatuur daalt dan tot -30°. Ik had schoenen aan die werden verwarmd met batterijen.
Eén keer heb ik een angstig moment meegemaakt. Als je in de bergen vliegt maak je een soort 8-bewegingen: je vliegt dan van de berg af en weer terug. Ineens zag ik een zweefvliegtuig recht op me afkomen, die had me niet gezien. Ik kon nog net een steile bocht draaien om hem rakelings te ontwijken en ben hem op tien meter gepasseerd. Een andere heel angstige ervaring had ik in Salland waar een F 16 rakelings langs me heen kwam. Zij kunnen ons niet op radar zien. De hete gassen die starfighters produceren, die kunnen het vliegtuig verbranden.
Desalniettemin: zweefvliegen is een extreem veilige sport. Vergeleken met andere sporten gebeuren er weinig ongelukken. Het sportieve zit hem in het gevecht met de weerselementen, het vinden van de thermiek om in de lucht te kunnen blijven vliegen. In de krant wordt vaak het woord noodlanding gebruikt als een zweefvlieg op een weiland geland is. Zweefvliegers gebruiken dat woord niet, wij noemen het een buitenlanding, wat voor ons heel normaal is. Immers als de thermiek ophoudt kunnen we niet verder vliegen en moeten we landen. Wij mogen overal landen behalve in de bebouwde kom.
Zweefvliegtuigen zijn gebouwd om buitenlandingen te maken. Na de landing wordt het toestel in minder dan 15 minuten gedemonteerd en in een ophaalwagen geplaatst waarmee we over de weg kunnen terugrijden naar het vliegveld. Vroeger was men bang voor prikkeldraad in weilanden. Er zaten toen prikkeldraadstangen op de kap van het toestel om het draad over het toestel te leiden.
Richtje, mijn vrouw, vindt het prima dat ik vlieg, maar heeft er zelf niets mee. Vroeger wilde ze bewust niet mee omdat ze vanwege de kinderen niet samen met mij in een toestel wilde zitten. Ze is slechts een paar keer mee geweest. De eerste keer hebben we een trouwfoto gemaakt in het zweeftoestel. De bijbehorende tekst luidde: ‘wij vliegen uit.’ Een tweede keer was jaren later.
In bepaalde gebieden mag je in het geheel niet vliegen. Dat staat allemaal op luchtvaartkaarten die je verplicht bij je moet hebben. Kijk, op deze luchtvaartkaart, die je elk jaar opnieuw moet aanschaffen, zie je de beschrijvingen waar je wel en niet mag vliegen. Bijvoorbeeld bij Schiphol wemelt het van de rode lijnen. Voorkomen moet worden dat je in baan en aanvliegroutes van andere vliegtuigen komt. Voor andere gebieden geldt een maximumhoogte. Alleen als je in een gecontroleerd luchtruim wil vliegen moet je van te voren een vliegplan indienen. Zweefvliegers vliegen vooral in ongecontroleerd luchtruim zonder vliegplan.
Wat je bij je hebt: in het toestel zit een hoogtemeter, een radio, een transponder, etc. Bij de nieuwste modellen is ook een navigatiesysteem ingebouwd. Bij zweven is een parachute vereist, maar niet bij motorvliegen. Op Terlet loopt een 87-jarige man rond, die nog steeds (met een safety pilot) vliegt. Zweefvliegen kun je dus tot op hoge leeftijd uitoefenen zolang je maar lichamelijk en geestelijk in goede conditie bent.
Om goed de kaarten te kunnen lezen en akkers en weilanden te kunnen herkennen mag je niet kleurenblind zijn. Je kunt al beginnen met zweefvliegen vanaf 14 jaar en je kan een brevet halen bij 16 jaar. Jongeren kunnen met een beetje aanleg in 2 weken solo vliegen.”